Alle drie de lezingen van vandaag gaan over kracht en nieuwe moed. Kracht om door te gaan, kracht om een nieuw begin te maken, vooral als er een lange periode van tegenslag, van falen of onzekerheid aan vooraf is gegaan. En dan ook nog de kracht vinden om anderen te helpen. Hoe doe je dat dan als mens? En hoe gaat dat als groep, bijvoorbeeld als gemeente of kerkgenootschap?

Het bewuste deel van het boek Jesaja dateert waarschijnlijk uit de tijd van de Babylonische ballingschap.
Maar het ziet ook terug op de Assyrische ballingschap van het noordelijke tien-stammen-rijk. Wat heeft Israël inmiddels allemaal meegemaakt! Er is weinig wat ze niet hebben meegemaakt. Slavernij in Egypte, een spectaculaire uittocht, 40 jaren rondtrekken in de woestijn, oorlogen, afgoderij, dictators als koningen, tweemaal ontheemding. Een groot deel van het volk is na de eerste ballingschap zelfs nooit teruggekeerd. De getrouwen en de achterblijvers moeten zich dagelijks hebben afgevraagd of het ooit nog goed komt.

En dan komt Jesaja opeens met die troostrijke boodschap voor “Jeruzalem”. Maar om die goed te begrijpen moeten we even terug naar de tijd van de eerste koningen, Saul en David. Het volk had gevraagd om een koning en God had dit door de profeet Samuël afgeraden. Maar God respecteert toch hun wens, laten we zeggen dit referendum, en er volgt een successie van koningen. Een referendum geeft niet altijd de beste oplossing, maar het is misschien wel de beste manier om te leren wat wel en niet werkt. Bovendien neem je het volk op deze manier serieus.

Maar je zou weinig hebben aan een koning als die geen belangrijke beslissingen mag nemen en geen verantwoordelijkheid krijgt. En zo mag David zelfs bepalen waar het spirituele centrum van het koninkrijk komt. Laat dit even tot je doordringen. De God die alles zo minutieus heeft voorgeschreven in de Torah, laat zijn gezalfde hier opeens heel veel vrijheid. David mag bepalen waar een tempel voor de Heer zal worden gebouwd. Hij kiest voor de stad die net als laatste stukje van het beloofde land, op de Jebusieten is veroverd. Rabbi Yitzchak Levi heeft het dan ook over 3 fasen in de selectie van de plaats van de tempel. De eerste fase daarvan, zegt hij, lag duidelijk bij de mens. Dit heeft mij eerlijk gezegd ook verrast, toen ik het bestudeerde. Maar het zegt wel iets over de vrijheid die God ons geeft. Misschien kunnen we het vergelijken met de vrijheid die God Adam gaf om de dieren een naam te geven.

Old city Jerusalem at night David’s Tower and the Old City walls.

Vaak wordt Jerusalem de stad van goud genoemd. Denk aan het lied Jerushalaim sjel zahaav. Of ook wel de stad van God. Maar laten we dus niet vergeten dat God deze stad koos uit respect voor de keus van David, zijn gezalfde. Er zijn geen aanwijzingen in de Bijbel dat God David op enigerlei wijze stuurde. David werd niet als een willoos instrument gebruikt om een van te voren bedacht plan van God uit te voeren. God gebruikte wèl een profeet om David naar Hebron te leiden, waar hij gekroond werd en 7½ jaar regeerde. Maar met Jeruzalem ging het niet zo, want in 1 Koningen 8 zegt God, “Vanaf de dag dat ik mijn volk Israël uit Egypte heb geleid, heb ik uit alle stammen van Israël geen stad verkozen om er een huis te bouwen, maar ik heb David verkozen om koning te zijn over Mijn volk Israël”.

God woont in de hemel

U kent het verhaal waarschijnlijk wel. Als David voor het eerst bij God komt met het voorstel om een tempel te bouwen, reageert God ongeveer zo: “Ik ben al die tijd met jullie meegetrokken in een tent. Waarom zou ik, die in de hemel woont, op een vaste plaats gaan wonen?” Maar God vind het wel goed als Zijn naam aan Jerusalem wordt verbonden. Ook al lezen we nergens in de Bijbel waarom het juist Jeruzalem moest zijn en niet bijvoorbeeld Hebron. Er liggen talloze plaatsen met een bijzondere religieuze betekenis in dat gebied. Maar wat David kiest, wordt ook de keuze van God. Je kunt het ook vergelijken met de sleutels van het koninkrijk die Jezus later aan Petrus en zijn mede-discipelen zal geven wanneer ze worden uitgezonden. De zonden die zij vergeven, worden dan immers ook door God als vergeven beschouwd.

Maar een dergelijk gezag brengt natuurlijk wel een bepaalde verantwoordelijkheid met zich mee!
Bij Jeruzalem gaat het om een spiritueel centrum en niet om een centrum van politieke macht en manipulatie. Het betekent ook niet dat je extra vroom bent wanneer je als jood of christen veel over Jerusalem praat of gewelddadige acties steunt om de oude glorie van stad en land te herstellen.

In onze tekst wil het woord Jerusalem vooral gelezen worden als een andere naam voor het volk van God. Dat volk had zich geërgerd aan hun slechte imago en de vervallen staat van alles wat heilig voor ze was. Er liepen maar onbesnedenen en onreinen dwars door hun eens zo mooie en geordende leven.
Dat waren natuurlijk vooral de gojim, de vreemdelingen, maar er waren ook wel verraders in eigen kring.
Het volk voelde zich bedreigd, in een slachtofferrol, zoals de kerken tegenwoordig soms ook wel, als gevolg van een dalend ledental, allerlei schandalen, onderlinge vijandigheid of concurrentie, scheidsmuren, ongelijkheid of zelfs onverschilligheid.

Maar dan breekt God als het ware in, in dat sombere gesprek met onszelf, en zegt: “Bekleed je met kracht, trek je mooiste kleren aan, maak je ketenen los.” Alsof onze kracht een soort gewaad is dat ergens klaar ligt en dat je zo over je schouders kunt hangen. Dat zou wel makkelijk zijn, nietwaar? Ja, maar misschien is dat toch wel zo. Onze kracht is bijna nooit echt weg, maar onze motivatie kan sterk verzwakt zijn. Soms kun je het bijna in je hele lijf voelen wanneer de moed je in de schoenen zinkt. Kent u dat? We werden alles moe, namen een wat afwachtende houding aan en kwamen in een soort overlevingsstand. Misschien gaven we ook teveel toe aan die vele mensen die het zogenaamd beter wisten of ons niets gunden. In die zin waren we tot nu toe ook gevangenen van onszelf. Doe die ketenen nu maar eens af, zegt Jesaja. Je roeping is nog onveranderd en de God die jou roept, is ook onveranderd, als je daar maar oog voor hebt. Daarom begint de tekst ook met “Ontwaak, ontwaak”. En daarom ook worden we opgeroepen om het stof van ons af te schudden, wat een symbool is voor de last van het verleden, voor alle beschimpingen en schaamte.

Een voorschot op de toekomst

Om ons nog extra aan te sporen, doet God een belofte. Voortaan zul je geen last meer hebben van onbesnedenen of onreinen. Ik denk dat we dit moeten lezen in het licht van het nieuwe testament. Petrus zag een kleed uit de hemel neerdalen met allerlei onreine dieren, die hij plotseling mocht eten. De moraal was dat er in feite geen onreine mensen bestaan, althans geen mensen die uitgesloten zijn van het koninkrijk van God. Ook zou je het zo kunnen lezen dat het hier gaat om het hemelse, het spirituele, het eigenlijke Jeruzalem, waar per definitie geen onreinheid bestaat, het Jeruzalem dat in het boek Openbaring ook uit de hemel neerdaalt om volledig werkelijkheid te worden op aarde. Dat wordt ook bevestigd door Hebreeën 11:16, waar staat dat de aartsvaders reikhalzend uitkeken naar een beter, een hemels, vaderland. Ook Rabbi Yaakov Shapiro ziet de waarde van Jeruzalem voornamelijk in de religieuze symboliek die ervan uitgaat, en niet in de stenen zelf of in de machthebbers die ermee pronken.

God is spirit, and those who worship him must worship in spirit and truth.

Als christenen mogen wij weten dat de tempel in Jerusalem, of die nu opnieuw herbouwd zal worden of niet, nooit méér kan zijn dan een gebrekkig tegenbeeld van de ware, geestelijke, tempel waarin Christus onze hogepriester is. En zoals Jezus eens tegen de Samaritaanse vrouw zei: “Geloof me, er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden.[…] Er komt een tijd, en die tijd is nu [eigenlijk al] gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid.” Joh. 4:21,23. Let hier vooral op het woordje “echt”. De echte aanbidding is niet meer gebonden aan welke plaats dan ook. Paulus zal het later ook zeggen in zijn toespraak in Athene: “De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft… woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels” (Hand. 17:24).

Geen minderwaardigheidsgevoel

Het bemoedigende van zowel Jesaja als de brief aan de Efezen is dat het God vooral gaat om mensen en niet om stenen. Toen de christenen in Efese zich afvroegen waar nu eigenlijk hun wortels lagen, nadat zelfs de heilige stad van het joodse volk, waaruit hun godsdienst was voortgekomen, in het jaar 70 opnieuw was verwoest, gaf God door zijn apostel Paulus de volgende troost. Ik parafraseer nu.
“Voel je niet minderwaardig en zwak. Je hebt wel een eigen geschiedenis. God heeft jullie, al voor de wereld gegrondvest werd, vol liefde uitgekozen en voorbestemd om in Jezus Christus zijn kinderen te worden, tot eer van de grootheid van Gods genade.”

Dat is helaas nog wel eens uitgelegd als: de één is uitverkoren en de ander niet. Maar het gaat hier om de hele gemeenschap van gelovigen, net zoals het in Jesaja ging om heel Israël. En dan blijk je opeens niet een joodse sekte zijn, maar dan blijkt het altijd al de bedoeling van God te zijn geweest dat je erbij hoorde. Net zoals Christus hogepriester is in de orde van Melchizedek, die ouder is dan die van Aaron, zo zijn wij ook een volk van God dat zelfs al eerder gekozen is dan het volk Israël, overigens zonder dat de één meer of minder is dan de ander.

Ook onreinheid wordt in het NT anders gedefinieerd. Het houdt geen verband meer met je afkomst, je anders-zijn, of het niet voldoen aan bepaalde rituele uiterlijkheden. Het is onreinheid als je jezelf niet kunt beheersen, dus als je ergens een slaaf van bent. Denk ook aan de uitspraak van Jezus over wat “de mond uitkomt” (onze woorden) en de mens onrein maakt. Het gaat om alles wat ons gevangen houdt, of waarmee we onszelf klem zetten, terwijl Christus ons juist heeft vrijgekocht.

In Jesaja vind ik het zo mooi dat er staat: “Mijn volk is voor niets weggevoerd”. Slavernij levert uiteindelijk niets op, het is een soort schijn-economie, die ineenstort wanneer de onvermijdelijke bevrijding komt. Hetzelfde geldt voor onze verslavingen. Daarom is het de roeping van degenen die zijn bevrijd om anderen die bevrijding ook te bieden. In Marcus 6 lezen we dat Jezus de twaalf macht geeft over de onreine geesten. Ongetwijfeld geldt ook hier dat ze die macht pas echt kregen toen ze eenmaal zelf bevrijd waren van hun gevoel van onmacht. We moeten gaan geloven, zoals Paulus zegt, dat we daadwerkelijk erfgenamen van de belofte zijn. En als we erfgenamen zijn, valt er voor ons ook werkelijk iets te kiezen, omdat God, net als bij David, niet elk detail heeft voorbestemd.

Ons door niets laten knechten

En dan kom ik weer terug bij Gods raad om geen koning aan te stellen. Waarom was dat eigenlijk?
Ik denk omdat God ten diepste aan iedereen die vrijheid gunt om zelf keuzes te kunnen maken en verantwoordelijkheid te dragen. Misschien is God wel democratischer dan wat velen ervan hebben gemaakt. Niet voor niets zegt Johannes in het boek Openbaringen, nog voordat zijn visioen begint, dat God ons heeft gemaakt tot koningen en priesters.

God begint altijd met het teruggeven van onze waardigheid en stem. De waardigheid die we verloren toen we zondigden, dat wil zeggen, ons lieten overheersen door het kwade in welke vorm dan ook. Paulus vat het evenwicht tussen vrijheid en verantwoordelijkheid heel mooi samen in zijn brief aan de Korinthiërs (1 Kor. 6:12): “Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal mij niet onder de macht van ook maar iets laten brengen”, of zoals het in een andere vertaling staat, “ik zal mij door niets laten knechten”.

Met andere woorden, als we een uitvinding doen, een filosofie bedenken of een organisatie oprichten, en vervolgens worden we slaven van diezelfde uitvinding, filosofie of organisatie, dan doen we onszelf en anderen vreselijk tekort. Hetzelfde geldt als we ons vertrouwen stellen op onze eigen vaak zo menselijke heilige huisjes. John Powell heeft eens gezegd: “Om ten volle te leven moeten we leren om dingen te gebruiken en mensen lief te hebben, in plaats van dingen lief te hebben en mensen te gebruiken”. Tot die dingen behoren ook onze vaak starre opvattingen. Als ik mijn opvattingen niet kan gebruiken om mijn medemens te dienen, wat voor nut hebben ze dan eigenlijk? Laten we dan het stof van ons afschudden en moedig en blij op weg gaan, naar een nieuw Jeruzalem.

Dit bericht is ook beschikbaar in het: Engels