Je kent vast wel de uitspraak “Gods wegen zijn niet onze wegen”. Soms heeft de spreker helemaal gelijk, soms is het ook een beetje een dooddoener om ergens niet over te hoeven nadenken. Deze uitdrukking komt uit Jesaja 55:8 en in het daaropvolgende vers wordt duidelijk gemaakt dat Gods wegen en gedachten zelfs “hemelsbreed” verschillen van de onze. En inderdaad, als je de bijbelverhalen op je laat inwerken, dan val je van de ene verbazing in de andere over het handelen van God. De ene keer vormt God uit niets een compleet universum, de andere keer redt God door allerlei wonderen te doen een gezin van de zondvloed of een onbetekenend volk uit de slavernij van Egypte. Ook daarna wordt de mensheid niet in de steek gelaten. Een herder wordt koning. Ruim 2000 jaar geleden wordt God zelfs als mens geboren. Maar opnieuw hebben we dan wel een ander soort koning dan wat de mensheid zich daar doorgaans bij voorstelt. En om eerlijk te zijn, staan er in de bijbel ook zaken die we volstrekt niet begrijpen. Wreedheden, eigenaardige regels en soms een symboliek die ver van ons dagelijks leven staat.

Je zou bijna de conclusie trekken dat God en mens volledig los staan van elkaar. God heeft weinig menselijks en de mens heeft weinig goddelijks. Ook godsdienst en menselijkheid lijken lang niet altijd goed samen te gaan. Hoe dat precies fout liep, is een ander verhaal. Maar wat ik hier wil benadrukken is dat het nooit de bedoeling was. Was de mens niet juist naar het beeld van God geschapen? En wat wil het zeggen dat God heel vaak als een soort supermens wordt voorgesteld? Is dat een teken dat het allemaal maar verzinsels zijn, of is het juist een goed teken dat die God menselijke trekjes vertoont, zodat godsdienst en theologie dan misschien toch geen abstracte en zinloze bezigheden zijn, die alleen onze fantasie bezighouden en strijd opleveren?

Gelukkig geeft Jezus ons een belangrijk aanknopingspunt als hij de geboden samenvat. Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. Belangrijk is in dit verband dat Hij er meteen bij zegt dat het tweede gebod gelijk is aan het eerste. Dat wil in ieder geval zeggen dat je ze niet los van elkaar kunt zien. Als je van God houdt, dan houdt je als het goed is ook van Gods schepselen. Omgekeerd kun je moeilijk van mensen houden zonder te houden van Degene die ze geschapen heeft. Blijkbaar hebben God en mensen toch wel heel veel met elkaar te maken. Mensen waren niet ongeschikt om veelvuldig namens God te spreken. Denk aan de profeten. En God komt regelmatig op voor de mens, vooral voor de vertrapten en anderen die lijden. Zeker toen God mens werd in Jezus Christus, kwam die verbondenheid, als je daar nog aan zou twijfelen, duidelijk tot uitdrukking.

Maar we hebben nog een ander, misschien wat minder voor de hand liggend, aanknopingspunt. God verbiedt de mens om Hem af te beelden, om het goddelijke weer te geven in “gesneden beelden”. Wat is dat nu voor raars? Hebben we net gezien dat God wel iets menselijks heeft, misschien wel heel veel, mogen we dat niet op onze manier afbeelden of weergeven! Toch is juist dat zo belangrijk om de zaken in perspectief te houden. Het is logisch dat we God niet mogen “afbeelden”. We zijn immers zelf al geschapen als beelden van God. En voor zover we dat niet meer zijn, mogen die beelden door Gods genade beetje bij beetje in ons worden hersteld. Elk ander beeld dat we van God maken, leidt ons af van het werk dat God in onszelf wil doen. Sterker nog, het zal ons ontmenselijken.

Wat baat het ons een god voor te stellen als een wezen dat niet op het welzijn van de schepping, maar op zichzelf is gericht? Als dat ons grote voorbeeld is, dan zullen wij zelf ook steeds meer op onszelf gericht raken. Dat is trouwens ook wat we in de wereld om ons heen volop zien gebeuren. God wordt te vaak voorgesteld als een ideologie waar voortdurend offers aan gebracht moeten worden, desnoods het leven of welzijn van anderen. Zo houden we een cultuur in stand waarin geen win-win situaties mogelijk lijken te zijn. Of iets anders buiten de mens, zoals de technologie of de marktwerking, wordt aanbeden. Ook dan veranderen we in datgene wat we aanbidden. Het onderscheid tussen mens en machine valt weg. Of we lopen voortdurend onszelf te verkopen alsof letterlijk alles, inclusief de liefde, een markt is.

Zo zien we dat het belangrijk is om te beseffen dat we in een God mogen geloven die op mensen gericht en in die zin “menselijk” is. En paradoxaal genoeg is het daarvoor ook nodig om te geloven dat God af en toe juist volledig anders is, namelijk wanneer wij moreel en geestelijk zijn ontspoord, wanneer we weer terug moeten naar de menselijke maat. Wanneer het tijd is voor afgoden van allerlei pluimage om onderuit gehaald te worden. Daar komt zelfs een vorm van geweld aan te pas, maar alleen het geweld van het verlossende woord, van het stugge verzet tegen onmenselijkheid. Het geweld waarmee onrecht van zijn voetstuk valt. Het geweld van een tweesnijdend zwaard, niet het zwaard van onze waarheid, maar van de waarheid van een God die zich over mensen ontfermt. De overmacht van het koninkrijk van God dat ons steeds een spiegel voorhoudt. De ontmaskering en verdringing van heilloze patronen en ontwikkelingen door de redding, wijsheid en compassie van Christus. Dan kunnen God en mens elkaar weer verstaan. Dan komen Gods wegen ons hopelijk iets minder vreemd voor. En dan zijn we in plaats daarvan hopelijk iets meer verbaasd over onszelf en zien we dat sommige zaken die we lang beschouwden als goddelijk of vroom, dat niet waren.

Dit bericht is ook beschikbaar in het: Engels