Maarten Luther is het meest bekend van de 95 stellingen die hij op 31 oktober 1517 aan de deur van de Slotkerk in Wittenberg zou hebben gespijkerd. Daarom wordt hij soms ook wel “de hamer” van de reformatie genoemd. Hoewel er gerede twijfel is aan dat hameren[1], geldt dat niet voor de stellingen zelf. Geschreven in het Latijn, waren ze waarschijnlijk niet bedoeld als directe beschuldigingen  aan het adres van de kerk voor de misstanden rondom aflaten, maar als daadwerkelijke stellingen, dat wil zeggen als uitspraken waar in academische kingen over gediscussieerd kon worden. Niettemin zouden ze al snel van grote invloed zijn op de ontwikkeling van het christendom en de europese politiek. 

Zoals iemand het formuleerde, hadden de stellingen “het effect van een fakkel die op droge brandstof werd geworpen”. Ik schrijf dit artikel tijdens de herdenkingen ter gelegenheid van 500 jaar Reformatie, tussen bezoeken aan Eisleben en Wittenberg in.

Het is een heel werk om alle 95 stellingen te lezen, te begrijpen en te bespreken. Daarom wil ik proberen de essentie ervan aan te geven, vooral in relatie tot het geestelijk ambt. De latijnse titel van de stellingen maakt al duidelijk dat het voornaamste thema “de aflaat” is. Het is belangrijk om dit te onderscheiden van vergeving van zonden. Vergeving heeft te maken met de schuld die het gevolg is van zonde. God is degene die vergeving kan schenken en de taak van priesters was om deze vergeving aan de kerkleden / het kerklid “bekend te maken”.[2] Luther benadrukte dat gelovigen de rechtvaardigheid van Christus ontvangen alsof ze zelf rechtvaardig zijn. Welnu, een aflaat heeft geen betrekking op de vergeving van schuld, maar op boete. Ok, maar wat is boete?

Het nederlandse woord “boeten” betekent in de eerste plaats “repareren”. Denk maar aan het “netten boeten” wat vissers doen om hun netten weer klaar te maken voor de volgende visvangst. Een synoniem is penitentie. Dit komt van het Oudfrans en Latijns “paenitentia”. Het heeft een connotatie gekregen van “straf” zoals je kunt zien aan de andere naam voor een gevangenis: een “penitentiaire instelling”. Maar daar gaat het oorspronkelijk niet om. Als een zonde vergeven is, betekent het niet dat er verder geen gevolgen zijn. Eventuele schade door het zondigen moet uiteraard zo goed mogelijk worden hersteld. Dit wordt soms “genoegdoening” genoemd. Ook kan een priester een bepaalde “boetedoening” aanraden in een poging om te voorkomen dat je weer toegeeft aan dezelfde zonde. Maar stonden zulke boetedoeningen nu vroeger gelijk aan een straf? Ja en nee.

Boetedoening werd vaak ervaren als straf als mensen dachten dat ze er geen keuze in hadden of als de boetedoening heel zwaar was, zoals het op je knieën beklimmen van trappen. Het doel van straf kan natuurlijk nog steeds zijn om je te behoeden voor het herhalen van zonden. Of zulke straffen ook hielpen, is maar de vraag. Wezenlijker is, dat de hervormers bezwaar maakten tegen het idee dat je met boetedoening kon betalen voor je zonden. Want velen, inclusief de geestelijken, waren vergeving en boete met elkaar gaan verwarren. Dit betekent dat ze hun eigen vergeving probeerden te verdienen in plaats van de vergeving van God te verwachten, om niets, gebaseerd op de verdiensten van Christus. Daardoor was boete niet langer een middel om je gedrag bij te sturen, maar om aan de “toorn van God” te ontkomen en de “zaligheid” te verdienen.

Opnieuw lijkt een taalkundig probleem aan de wieg te hebben gestaan van een afgedwaalde theologie. Het woord metanoia betekent bekering, een grondige verandering van je mening, vernieuwing, ommekeer. In veel gevallen waarin het Griekse Nieuwe Testament van metanoia spreekt, heeft de Vulgata, de Latijnse bijbel, dit vertaald als penitentie. Terwijl het Nieuwe Testament nog de nadruk legde op innerlijke verandering, [3] kwam in de Vulgata en in de kerk de nadruk te liggen op uitwendige herstelpogingen.

Vandaar was het maar een kleine stap naar het populaire idee dat christenen met God verzoend werden door hun eigen daden, zoals voorgeschreven door priesters en in combinatie met bepaalde financiële transacties en priesterlijke rituelen. Sommige priesters moeten geweten hebben dat dit populaire gezichtspunt onjuist was, maar het was eenvoudig niet in hun belang dit te corrigeren.[4] Tertullianus had echter al veel eerder geprotesteerd tegen de ongeschikte vertaling van metanoeo naar het latijnse paenitentiam agite. Hij had erop gewezen dat in het Grieks metanoia niet staat voor een schuldbelijdenis, maar voor een innerlijke verandering.[5] Misschien zou je hem daarom wel de eerste protestant kunnen noemen!

Terug naar de aflaat. Dit was een stukje papier dat je ontsloeg van boetedoening en herstelwerkzaamheden. [6] Opnieuw ging de populaire opvatting nog een stukje verder. Men geloofde namelijk dat het ook de zonde zelf uitwiste, waardoor er vergeving van schuld en rechtvaardiging plaatsvond. Zodoende was er bij de koper van een aflaat weinig kans meer op metanoia, die innerlijke verandering waar het eigenlijk om zou moeten gaan (hoewel er vaak nog wat formele gebeden werden voorgeschreven, alsmede het bezoek van een priester). Het kopen van de aflaat was centraal komen te staan. Dit werd duidelijk toen Luther bezoek kreeg van mensen die een aflaat hadden gekocht om vervolgens van hem te eisen dat hij ze vergeving van zonden gaf, terwijl ze geen enkel teken van berouw toonden. Ook het laatste spoortje van metanoia ging verloren als de aflaat gekocht werd om iemand anders uit het vagevuur te bevrijden, de plaats waar zielen, naar men dacht, in de wacht stonden en op pijnlijke wijze gereinigd werden voordat ze de hemel konden binnengaan.

Johann Tetzel, de grote tegenstander van Luther, is bekend om zijn slagzin “Zodra het geld in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel [of: uit het vagevuur] springt”.[7] Wat het nog erger maakte is dat het geld dat Tetzel op deze manier binnenhaalde, niet alleen werd gebruikt voor onderhoud aan de St. Pieter basiliek te Rome, maar ook om aartsbischop Albrecht van Hohenzollerm in staat te stellen de schulden af te betalen die hij was aangegaan toen hij paus Leo X had omgekocht. Die lening had hem in staat gesteld om onder maar liefst drie kerkelijke regels uit te komen. Normaal gesproken mocht je maar één hoge positie tegelijk hebben. Ook was hij eigenlijk te jong voor de functies en hij had geen enkele theologische opleiding. De verkoop van aflaten voor dit doel werd ook door de paus goedgekeurd alsof het een formaliteit was.

De auteur van dit artikel in Wittenberg (september 2017)

Luther ging het echter vooral om de gebrekkige theologie achter de aflaten. Hoe kon Gods genade te koop zijn voor geld? Als de kerk de ideeën [8] achter de praktijken duidelijk zou veroordelen, dan zouden de ergste misstanden waarschijnlijk vanzelf tot het verleden gaan behoren. Stap één was daarom om het eens te worden over de principes die hierbij een rol speelden. Zelfs degenen die ervan uitgaan dat de stellingen letterlijk aan de deur van de Slotkerk werden bevestigd, geven toe dat slechts de normale academische procedure werd gevolgd om mede-academici uit te nodigen een onderwerp te bediscussiëren.

Helaas kon de kerk zelfs dit soort academisch debat niet waarderen en de meerderheid van de stellingen werd uiteindelijk veroordeeld, waarbij Luther geëxcommuniceerd en vogelvrij verklaard werd. De Rooms Katholieke kerk zou een aantal misstanden rondom de aflaten pas na Luther’s dood aanpakken, namelijk tijdens het Concilie van Trente. Vijf jaar later, in 1867, waren aflaten niet langer voor geld verkrijgbaar. Of zulke hervormingen ook of even snel zouden hebben plaatsgevonden zonder mensen als Luther, blijft speculeren.

Principes van de Reformatie

We kunnen zes principes onderscheiden die karakteristiek zijn voor de nieuwe “protestantse” beweging.
Hieronder zal ik ze één voor één beschrijven en van commentaar voorzien.

  1. Sola scriptura – alleen de bijbel

    Dit is de protestantse leerstelling die zegt dat de christelijke bijbelboeken de enige en onfeilbare regel voor geloof en leven vormen. Dit geloof maakte het eenvoudiger om de kerk kritische vragen te stellen. Merk op dat er niet gezegd werd dat er buiten de bijbel geen waarheid te vinden zou zijn. Evenmin werd hiermee beweerd dat je de bijbel zonder enige interpretatie zou kunnen verstaan. Het idee was uitdrukkelijk dat je de bijbel moest lezen met behulp van de Heilige Geest. Daarom zie ik ook geen onoverkomelijk verschil met het anglicaanse en methodistische principe van prima scriptura. Daar geldt dat de Heilige Schrift duidelijker wordt als je ook de traditie, je verstand en (bij de methodisten) je ervaringen erbij betrekt.

    Er is nog wel een groot verschil met de Rooms Katholieke visie. Daar is het namelijk niet zo dat de bijbel eerst komt. Voor katholieken hebben de bijbel en de traditie evenveel gezag, aangezien ze beide hun oorsprong hebben bij de apostelen. [9] Ze hebben daar wel een punt. De bijbel kon namelijk zelf niet bepalen welke boeken ertoe zouden moeten behoren. Daarom moet er in ieder geval met betrekking tot de samenstelling van de bijbel ook een beroep worden gedaan op een gezag buiten de bijbel. Het valt echter moeilijk in te zien waarom deze geschriften, toen ze eenmaal geselecteerd waren, niet het voornaamste uitgangspunt werden. Per slot van rekening kwamen de geschriften waarin de tradities werden vastgelegd later. Deze vormen ook meestal een commentaar op of een interpretatie van de bijbel. Het komt mij vreemd voor wanneer een religie een heilig boek aanwijst om dan vervolgens andere geschriften net zo hoog te achten. Sola scriptura is ook een belangrijk principe omdat een grondige studie van de oorspronkelijke talen Luther de overtuiging gaf dat sommige leerstellingen en praktijken wel heel ver van het evangelie waren afgeweken, zodat ze bijna in het tegenovergestelde waren veranderd. Dit principe vormde dan ook de basis voor alle andere. Luther had overigens niet zulke grote problemen met de vroege kerkvaders, maar vooral met de bedenksels van de middeleeuwse scholastici.

    Karen Armstrong benadrukt in De Strijd on God dat Luther zelf nog steeds erg conservatief was, omdat hij terugkeerde naar de bronnen (ad fontes) in plaats van allerlei vernieuwingen te introduceren.[10] Zelfs zijn herintroductie van de gemeentezang (sinds de 4e eeuw afwezig) was voor een groot deel gebaseerd op de bijbel. Als bijprodukt van het feit dat mensen de bijbel nu in hun eigen taal konden lezen, zodat ze rechtstreeks toegang hadden tot de boodschap van Christus, ontstond er wel een enorme vrijheid van interpretatie. Luther zelf geloofde in de woordelijke onfeilbaarheid van de bijbel. “De Schriften zijn zeker Gods Woord, alsof God zelf sprak”.

    Luthers bedoeling was echter nooit dat mensen tot andere conclusies zouden komen dan hij. En als dat het geval was kon hij ook behoorlijk uit zijn slof schieten. Dus ook in die zin was hij duidelijk conservatief. Er bestond voor hem maar één waarheid. De vaak gehoorde beschuldiging dat de reformatie tot een wildgroei van kerken leidde, is gedeeltelijk waar. Dit had echter alleen voorkomen kunnen worden als de Roomskatholieke kerk – en na haar de diverse protestantse kerken – meer variatie in opvatting zou hebben toegestaan. Maar zelfs dat zou in die tijd tot splitsingen hebben geleid, omdat velen zich zouden hebben verzet tegen dergelijke vrijheden. In ieder geval lijkt het verstandig om het wel eens te worden over een vorm van Sola Scriptura of Prima Scriptura. Daarmee kan de verdeeldheid in plaats van vergroot, juist worden beperkt. Dit principe is dan ook nooit de oorzaak geweest van de huidige versplintering van het christendom.

  2. Sola fide – alleen door geloof

    Dit is het principe dat rechtvaardiging en redding niet het resultaaat zijn van enige menselijke verdienste of van “werken”, maar alleen van geloof in Christus. Het was zowel een reactie tegen het vertrouwen in de eigen inspanningen om zich een weg naar de hemel te banen, alsook een terugkeer naar de nieuwtestamentische begrippen. Luther werd geïnspireerd door teksten zoals Galaten 3:11 – “De rechtvaardige… zal door het geloof leven”. Het geloof waar het om ging was niet alleen een geloofsbelijdenis. Het moest een levend geloof zijn. Echter, als de redding / zaligmaking alleen van Christus kwam (zie Solus Christus; volgende paragraaf), dan kon dit geloof ook niet bij de mens beginnen. Luther leerde dat ook dit een geschenk van God was, waaraan we niets kunen bijdragen. Dit kwam wel min of meer neer op een ontkenning van de vrije wil van de mens. Het is waar dat onze wil ernstig beperkt is, want we zijn meestal “gewoontedieren”. Dat is maar even mijn vertaling van het begrip “erfzonde” dat vaak in deze context opdoemt. Ook modern wetenschappelijk onderzoek lijkt uit te wijzen dat het meeste van ons gedrag helemaal niet zo vrij is, maar bepaald is door erfelijkheid, opvoeding, levensgeschiedenis en omgeving. De roomskatholieke kerk heeft echter gelijk als zij opmerkt dat geloof niet kan bestaan als God en mens niet op de één of andere manier samenwerken. Je kunt niet geloven als je daar niet enigszins voor open staat. Ook evangeliseren en preken zou tamelijk zinloos zijn als mensen niet voor zichzelf zouden kunnen kiezen om Christus wel of niet te volgen. Redding / zaligmaking zal nog steeds door het geloof zijn. Het geloof zal ook nog steeds een gave zijn (want het is ook afhankelijk van mensen die het goede voorbeeld geven en je op weg helpen). Het aanvaarden van Christus als je verlosser moet je ook niet zien als een “werk” of een verdienste, maar het is wel een belangrijke keuze waarmee het geloof begint.

  3. Solus Christus – alleen door Christus

    Dit principe erkent geen andere bemiddelaar tussen God en mensen dan Christus. In zijn preek voor het Sanhedrin zei Petrus, “Nu blijkt hoe de steen die door de bouwers was afgekeurd, juist tot de hoeksteen is geworden. 12 Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen gered kunnen worden” (Hand. 4:11,12 HTB). Dit principe botste onder andere met de manier waarop Maria werd aanbeden. Luther eerde Maria in haar hoedanigheid van eerste christen en moeder van de Verlosser, maar wilde niet verder gaan. Dat Maria “vol van genade” was (overigens een ongelukkige vertaling; “begenadigd” is beter) betekende niet dat ze een overschot aan genade had die ze kon delen met degenen die haar aanbaden. 

  4. Sola gratia – alleen door genade

    Hier zoomen we verder in op de genade van God. In zijn Heidelbergse Disputatie, stelling 26, schreef Luther: “De wet zegt ‘doe dit’, en het gebeurt nooit. Genade zegt ‘geloof hierin’, en alles is reeds gebeurd”. Vergelijk Rom. 1:17 en 3:24,28.

    De meeste christenen zullen beamen dat ze door Gods genade verlost zijn van de duisternis. De hervormers benadrukten echter bovendien dat zelfs de eerste stap, het tot geloof komen, door God (de Geest) zelf wordt gezet. Volgens Michael A.G. Haykin was het idee dat alles genade was, zelfs nog belangrijker voor de hervormers dan wat altijd gezien wordt als het brandpunt van de reformatie, namelijk de leerstelling van de rechtvaardiging door genade alleen. Die laatste zou alleen belangrijk geweest zijn omdat zij hielp om sola gratia uit te drukken en veilig te stellen. Luther wijdde ook inderdaad een heel boek aan “De Gebondenheid van de Wil”. Dit was in feite een tegen-aanval op Erasmus van Rotterdam.

    Erasmus vond dat Luther te ver was gegaan met zijn leerstelling (die de weg zou voorbereiden voor de predestinatieleer van Calvijn). Erasmus was ingegaan tegen het geloof dat Gods voorkennis van gebeurtenissen de oorzaak van die gebeurtenissen was. Hij vond dat de leerstellingen van berouw, doop en bekering juist afhankelijk waren van het bestaan van een vrije wil. Dat klonk ook redelijk, maar Luther betoogde dat de gecombineerde krachten van de duivel en onze zondigheid zo sterk waren (onder andere in zijn eigen ervaring) dat het nodig was dat God mensen als het ware met enig geweld terugbracht in een toestand van ontvankelijkheid en geloof. Erasmus had daar wel weer een antwoord op, maar hij was niet erg duidelijk, of de tijd was er nog niet rijp voor.

    Logisch gezien kan God niet tegelijkertijd almachtig zijn, wensen dat alle mensen gered worden (1 Tim. 2:4) en er dan niet voor zorgen dat ze allemaal worden gered. Als we geloven dat niet iedereen uiteindelijk wordt gered, dan moeten we aannemen dat God juist niet wil dat iedereen wordt gered. Maar dat is dus in strijd met de tekst in 1 Timotheus. Het is geen oplossing om, met Luther, aan te voeren dat mensen wel vrij zijn om te zondigen, maar niet om het goede te doen. Dat is namelijk helemaal geen vrijheid of keuze. Daarom moeten we in principe vrij zijn om beide wegen te kiezen, ook al is het kiezen van het goede misschien moeilijker. We kunnen het dan nog steeds eens zijn dat alles genade is. God gaf ons namelijk de mogelijkheid om de stem van de Heilige Geest te horen en onze harten te openen voor verder inzicht en leiding.

    “Evangelische” christenen maken, volgens mij terecht, vaak het onderscheid tussen de invloed van de zonde (die altijd aanwezig is) en de gebondenheid in de zonde (die niet altijd aanwezig is, tenmiste niet in alle gebieden van ons leven). Zelfs in het geval van gebondenheid kunnen mensen er, met hulp van de Heilige Geest, bewust voor kiezen om bevrijd te willen worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen (bezetenheid) verliest men zijn vrije wil helemaal, maar niet noodzakelijkerwijs permanent. Er is dan nog steeds bevrijding mogelijk. Deze indeling lijkt juister en bijbelser dan een zwart-wit opvatting waarin mensen altijd volledig vast zitten en vast willen blijven zitten totdat God op bovennatuurlijke wijze ingrijpt.

  5. Soli Deo Gloria – alle eer aan God

    Dit principe voorkomt de zelfoverschatting van mensen die veel hebben geïnvesteerd in de kerk, hun eigen ontwikkeling of hun roeping. Het voorkomt ook dat we andere menselijke wezens te veel gaan vereren of aanbidden, of het nu heiligen zijn, hedendaagse (kerk)leiders of wie dan ook. Zowel de hervormers als katholieken zagen de aanbidding van God als het ultieme doel van een mensenleven. Het is ook inderdaad goed om dankbaar te zijn voor het universum waarin we kunnen bestaan. Het is goed om onze Schepper te danken door zorgvuldig om te gaan met alles wat ons werd toevertrouwd. Ook zijn we dankbaarheid verschuldigd voor Gods verlossende genade in Jezus Christus.

    Volgens Jonathan Edwards wordt God verheerlijkt in de afhankelijkheid van de mens. Dat gaat mij net iets te ver. We zijn in Gods beeld gemaakt, wat ons juist een zekere onafhankelijkheid geeft, ook al is die onafhankelijkheid niet bedoeld om tegen God in opstand te komen. Ook is het waar dat we nog steeds de Geest van Christus nodig hebben om te groeien “totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van de Christus” (Eph. 4:13). Daarom zou ik zeggen dat God zowel verheerlijkt wordt in de voorwaarden die hij voor ons gecreëerd heeft om op deze planeet te kunnen leven alsook in onze eigen uniekheid en bijdragen, die immers ook onderdeel zijn van de schepping. God wordt niet per sé verheerlijkt door te zeggen dat alles rechtstreeks van Hem afkomstig is. De schepping wordt mede via ons voortgezet en – God zij dank – zijn niet al onze scheppingen inherent verderfelijk.

  6. Het priesterschap van alle gelovigen

    Dit principe, dat ik elders nog uitvoeriger wil behandelen, wordt soms compleet over het hoofd gezien, maar staat ook centraal in de reformatie. Het is zelfs “één van de top drie beginselen” van de protestantse reformatie genoemd, naast Sola Scriptura en Sola Fide. Luther schreef dat alle christenen “door hun doop tot priester gewijd” zijn.[11] Hij hoopte dat het woord “priester” net zo gewoon zou worden als “christen” om daarmee een volgeling van Christus aan te duiden (Martin Luther, The Epistles of St. Peter and St. Jude: Preached and Explained (New York, NY, Anson D.F. Randolph, 1859), p. 106). In de huidige Evangelisch-Lutherse kerk wordt het bestaan van een afzonderlijke klerikale rang nog steeds verworpen en is het onderscheid tussen geestelijkheid en leken achterhaald verklaard. Het (ere-)ambt van “predikant-lektor” wordt beschouwd als een teken van het priesterschap van alle gelovigen. In tegenstelling tot Readers in de Anglicaanse kerk, worden ze door middel van handoplegging bevestigd.[12]

    Dit zesde principe kan ook afgeleid worden van de andere 5, de “5 sola’s”. Als het waar is dat Christus onze enige middelaar is, dan betekent dit dat er geen andere middelaars zijn. Elk van ons is dan zijn of haar eigen priester geworden! Het enige verschil is dat we niet, zoals priesters gewoonlijk doen, voor iemand anders bemiddelen. We kunnen wel voor elkaar bidden, wat ook een priesterlijke taak is. Maar al het andere dat we voor elkaar doen is geen priesterschap, maar discipelschap of een bediening. Als specifieke christelijke voorgangers “priesters” worden genoemd, bedoelen we eigenlijk (of zouden we moeten bedoelen) dat zij het priesterschap van alle gelovigen zichtbaar symboliseren. Dit taalgebruik maakt het echter wel moeilijker om andere christenen, zoals Luther wilde, als priesters te zien.

    Het priesterschap van alle gelovigen volgt ook uit Sola Scriptura, zoals ik elders in meer detail heb uitgewerkt. Het volgt ook uit Sola Fide, aangezien niets anders wordt verlangd dan geloof. Sola Fide heeft de kerk ge-her-definieerd als “de gemeenschap van gelovigen”[13], van diegenen wier geloof hen gelijkwaardig heeft gemaakt in de ogen van God, aangezien de doop en het geloof het aller-belangrijkst zijn. Het zesde principe volgt ook uit Sola Gratia, aangezien niets, zelfs niet de afwezigheid van een “professionele” priester of voorganger, kan verhinderen dat we Gods genade ontvangen.[14] Het volgt ook uit Soli Deo Gloria, aangezien de kerk geen eer kan opstrijken voor het leiden van haar leden, zeker niet in tijden en op plaatsen waar de kerk zelf niet in verbinding stond of staat met de wil van God en met de Heilige Geest. De geschiedenis laat duidelijk zien dat de kerk de wil van God niet altijd heeft uitgevoerd of zelfs maar verstaan. En soms spreekt God op profetische wijze door individuele christenen, die daarvoor niet altijd professionele priesters of voorgangers hoeven te zijn.

Recente ontwikkelingen

Paus Franciscus verraste onlangs de journalisten door Luther een hervormer te noemen. Hij voegde eraan toe, ” Tegenwoordig geloven luthersen en katholieken, protestanten en wij allemaal in de leer van de rechtvaardigmaking. Op dit, zeer belangrijke, punt heeft hij [Luther] niet gedwaald”.  Zie ook de Joint Declaration on the Doctrine of Justification uit 1999. Echter, volgens Peter Leithart, “blijven er, ondanks daadwerkelijke toenadering op sommige punten, ook enkele fundamentele verschillen – ten aanzien van voor de hand liggende kwesties als de pauselijke onfeilbaarheid en de leerstellingen over Maria”. Vanuit het perspectief van de Lutherse kerk is hervorming een doorlopend proces.

Conclusies

Zoals we hebben gezien, veranderden de inzichten van de hervormers in belangrijke mate ook de ideeën over het priesterschap. De Rooms Katholieke kerk zou later haar eigen hervorming kennen, maar bleef lange tijd de meeste van bovenstaande principes verwerpen. Soms was dat ook wel te verdedigen, want Luther’s theologie was ook niet volmaakt. In andere gevallen was het teleurstellend, want bovenstaande principes maakten veel zaken minder schimmig. Hoewel helderheid en eenvoud op zich nog niets bewijzen, bewijst een onnodig complexe theologie met veel uitzonderingen ook niets. Vereist de mystiek dan soms een roomskatholieke theologie? Ook dat lijkt niet het geval. Protestantse kerken blijken tegenwoordig heel goed zulke dimensies van de spiritualiteit als contemplatie en meditatie te kunnen inpassen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan organisaties als Vacare, allerlei retraites en nieuwe vormen van kerk zijn.

De recente overeenstemming tussen protestanten en roomskatholieken lijkt vooral te steunen op wat beide groepen met elkaar gemeen hebben op het gebied van de leer van de rechtvaardigmaking. Dit heeft raakvlakken met Sola Gratia, Solus Christus en Sola Fide. Het omvat duidelijk niet Sola of Prima Scriptura of het priesterschap van alle gelovigen. Zoals de paus zei, “Op dit punt heeft hij [Luther] niet gedwaald”, wat ook impliceert dat hij op een onbepaald aantal andere punten wel zou hebben gedwaald. Bovendien hebben meer dan 60 katholieke geestelijke en leken-geleerden de paus recent nog door middel van een zogenaamde Broederlijke Correctie teruggefloten. Hij zou met name op het gebied van de rechtvaardigmaking en de sacramenten ketterijen hebben gesteund. Dit laat zien dat hervorming nog steeds aktueel is.

De hervorming bracht veel belangrijke verbeteringen. Meer dialoog en studie blijft noodzakelijk. Als we ook bedenken dat er zelfs in protestantse kerken nog vaak rangen en standen van christenen zijn, dan is het goed om onszelf voortdurend te herinneren aan Luther’s ontdekkingen over het centrale belang van geloof en van het priesterschap van alle gelovigen. De meeste van deze zienswijzen waren eigenlijk verrassend “modern” of, zo u wilt, vooruitstrevend / progressief. Als we dan ook nog bedenken dat deze zienswijzen behoorlijk goed verankerd waren in het Nieuwe Testament, dan kunnen we alleen maar concluderen dat ook de bijbel nog steeds verrassend vooruitstrevend is!


Voetnoten

[1] De Lutherse Wereld Federatie deelde bijvoorbeeld onlangs een artikel van Brandon Withrow, waarin het vastspijkeren van de stellingen een legende wordt genoemd. Het sterkste argument tegen het letterlijke hameren vind ik het feit dat de stellingen in het latijn waren geschreven, wat niet veel mensen beheersten. Het op één na sterkste argument vind ik dat Luther de kerkelijke autoriteiten ruim de tijd gaf om op zijn stellingen te reageren, wat vreemd zou zijn als hij ze al gepubliceerd had. Anderzijds is erop gewezen dat het gebruik van de deur “een normale academische gewoonte was om anderen uit te nodigen over een onderwerp te debatteren” (vgl. http://martinluther.ccws.org/theses/index.html) en dat de stellingen reeds twee weken na 31 oktober overal in gedrukte vorm circuleerden. Zou dit dan zonder Luther’s toestemming zijn gebeurd? Als voormalige zevende-dagsadventist maakte ik voor mezelf tot slot nog een aantekening dat mw. E.G. White beweerde in een visioen gezien te hebben hoe Luther de stellingen aan de kerkdeur spijkerde. Een dergelijk visioen kan echter heel goed gebaseerd zijn op iets wat zij gelezen heeft.

[2] Het “verklaren” of “verkondigen” van vergeving is een typische anglicaanse uitdrukking. Het staat voor een compromis tussen middelaarschap van priesters bij het vergeven van zonden en het ontbreken van zulk middelaarschap.

[3] Luther onderscheidde verschillende fasen van metanoia. Eerst raakt een persoon overtigd van zijn zonden, dan wordt hij ertoe bewogen deze op te biechten en vergeving te vragen en tot slot wordt hij verandered zodat hij de zonde wil vermijden.

[4] Het Griekse (heidense) concept van metanoia kan ook van invloed zijn geweest. Dit verschilde enigszins van het gebruik in het Nieuwe Testament. In de Griekse mythologie was metnoia de godin van de spijt of de gemiste kansen. De nadruk lag op spijt, welke ervoor zorgde dat je nog een poging waagde om iets te bereiken. In de mysterie-religie was metanoia een kunstmatig opgewekte mystieke extase en een resulterende verandering van bewustzijn. Verschillende auteurs, zoals A.T. Robinson en Abid Rogers Bhatti, hebben betoogd dat het Nieuwe Testament ht woord gebruikt voor een veel grondiger innerlijke verandering en transformatie. Deze zou meer gericht zijn op de toekomst dan op het verleden.

[5] Edward J Anton, Repentance: A Cosmic Shift of Mind and Heart (Discipleship Publications, 2005) 32-33, zoals geciteerd op Wikipedia.

[6] Om bij deze transactie geen verdenkingen van wereldsheid op zich te laden, werden soms ook nog wat gebeden en een biecht voorgeschreven.

[7] Er is geen bewijs dat Tetzel deze “jingle” ooit echt heeft gebruikt, laat staan deze heeft uitgevonden. De preken die hij in Maagdenburg hield en die Luther woedend maakten, zijn namelijk niet opgeschreven. De frase was echter in die tijd wel populair. Martin Brecht schreef in zijn boek Martin Luther, His Road to Reformation, 1483-1521, pp. 182-183, hoe de Universiteit van Parijs er al in 1482 over klaagde. Luther zelf gaat er in zijn 27e stelling van uit dat meerdere personen zich ervan bedienden. In zijn brief aan kardinaal Albrecht constateert Luther dat het een onderdeel is van het volksgeloof. Zelfs de roomskatholieke geschiedkundige Hartmann Grisar geeft met tegenzin toe (in Luther, Vol. 1, p. 343) dat Tetzel in ieder geval dingen van soortgelijke strekking verkondigde. Hij voegde eraan toe dat het niet strookte met de officiële leer van de kerk. Gemakshalve ging hij eraan voorbij dat er in die periode ok helemaal geen officiële leer over het effect van aflaten op mensen in het vagevuur bestond. Vgl. http://beggarsallreformation.blogspot.de/2012/01/did-tetzel-really-say-as-soon-as-coin.html

[8] De kerk verdedigde zich door te zeggen dat Tetzel uitspraken deed die niet door de officiële leer van de kerk werden onderschreven. Dit was echter niet overtuigend, omdat die leer niet sprak over vervroegd vrijkomen uit het vagevuur. Dus wat Tetzel zei was ook niet in tegenspraak met de leer van de kerk. Het had gewoon duidelijk veroordeeld moeten worden.

[9] De Catechismus van de Katholieke Kerk spreekt (in de punten 80 en 81) over “één gemeenschappelijke bron… met twee verschillende manieren van doorgeven”.

[10] Karen Armstrong, The Battle for God – a history of fundamentalism, p. 81.

[11] Martin Luther, An den christlichen Adel deutscher Nation, 1520.

[12] http://www.lektoren-praedikanten.de/hintergrund/lektorendienst
Het is ook interessant om op te merken dat deze “lektoren” weliswaar een gedegen training ontvangen, maar ook duidelijk niet-theologen worden genoemd. Anglicaanse Readers worden soms (leken-)theologen genoemd.  Vlijend, maar verwarrend!

[13] Strikt genomen omvatte de definitie ook het verkondigen van het ware evangelie en het op de juiste wijze bedienen van de sacramenten. Dit alles werd onderdeel van de Geloofsbelijdenis van Augsburg (artikel 7) en van de 39 artikelen van de Church of England (artikel 19).

[14] Zoals mijn Director of Training, Dr. Charlotte Methuen, onlangs in The European Anglican schreef, “Luther meende dat biechten raadzaam was, om mensen eraan te herinneren wat hun doop betekende en hoe ze dat verwaarloosd hadden, maar dat biechten kon bij iedereen gebeuren, niet noodzakelijkerwijs bij een priester”. No. 74, Summer 2017, p. 7.

Dit bericht is ook beschikbaar in het: Engels