Discussies over kerkelijke ambten zijn van alle tijden. Episcopale kerken kennen een drievoudige bediening, namelijk van bisschop, priester en diaken. Andere nieuwtestamentische ambten, zoals profeet, herder en leraar, zijn hier min of meer mee versmolten. Lutherse kerken beseffen als geen ander dat het bij bisschoppen en priesters eigenlijk gaat om één ambt met verschillende reikwijdtes. Beide hebben toezichthoudende en pastorale functies. Vergelijk 1 Petrus 5:1-2 en Handelingen 20:17,28.

Zoals bij de katholieke kerken het ambt van bisschop zich afsplitste van dat van de presbyter, zo kun je zeggen dat in protestantse kerken het ambt van herder/leraar zich afsplitste van de presbyter. Dit werd predikant genoemd. Net zoals de priesters iets behielden van hun herderlijke en toezichthoudende functie, behielden de “gewone” ouderlingen iets van hun herderlijke en toezichthoudende functie, en deze keer was het de bedoeling dat er minder hiërarchie zou zijn.

In de protestantse traditie is de predikant nog steeds terug te voeren op één van twee soorten ouderlingen in de apostolische kerk, namelijk “de dienaars des Woords en de herders, die het Evangelie verkondigden en de Sacramenten bedienden” (zie o.a. “Het ambt van ouderling”, Van Brummelen, 1970).  Tegenwoordig spreekt men van een afzonderlijk ambt. Daarmee heeft de protestantse traditie dus eigenlijk ook een drievoudige bediening gekregen. Als gesproken wordt over “het” ambt, wordt vaak ook nog als eerste gedacht aan dat van de predikant. Vergelijk het woord “ministry” in het Engelse taalgebied, waarbij meestal direct wordt gedacht aan mensen met een wijding (ordination), terwijl er wel degelijk ook “lay ministers” bestaan.

Dit alles moeten we even in gedachten houden wanneer alternatieve bedieningen aan de orde komen. Ook is het goed om te bedenken dat de seculiere maatschappij eveneens ambten kent. Zowel in de kerk als in de maatschappij betekent het woord “ambt” (zie Van Dale) niets anders dan een openbare functie. Alleen is in de kerk het begrip extra beladen doordat uitgegaan wordt van een roeping tot het desbetreffende ambt en doordat ieder kerkgenootschap zijn eigen definities en toelatingseisen kent.

Uitdagingen in de PKN

Hoewel de PKN zeker niet de enige kerk is die hiermee worstelt, stimuleren opkomende nieuwe kerkvormen en financiële beperkingen daar inmiddels tot bezinning over de invulling van ambten. Tegelijkertijd hebben bestaande (academisch gevormde) predikanten een punt wanneer ze stellen dat het opleidingsniveau van voorgangers niet achter mag blijven bij dat van de maatschappij als geheel. Mark Bovens en Anchrit Wille schreven in 2010 al: “Nederland is een diploma-democratie. We worden bestuurd door de burgers met de hoogste diploma’s… Hebben laaggeschoolden nog wel wat te vertellen in Nederland?” Wat dit betreft is de kerk altijd wel een afspiegeling van de maatschappij geweest. Alleen is door het toegenomen aantal hoogopgeleiden en de toegenomen ontkerkelijking de maatschappelijke status van predikanten wel afgenomen.

Voorstel synode

In april 2019 besprak de synode van de PKN het voorstel (concept-nota) “Mozaïek van kerkplekken”. Hierin wordt (alleen ten behoeve van zogenaamde kerngemeenten (!); vergelijk de “fresh expressions” in de anglicaanse kerk) gepleit voor eenvoudiger regels en structuren. Volgens sommigen wordt in het voorstel teveel van bovenaf gereguleerd en volgens anderen te weinig. Beide partijen lijken tevreden dat er in april nog geen beslissing is gevallen (en trouwens ook niet tijdens een extra vergadering in juni 2019). Dit mogelijk onder het motto “wat niet officieel geregeld is in die paar kerngemeenten, kan niemand goedkeuren of afkeuren”. En als toch iemand zich eraan stoort, dan is het de verantwoordelijkheid van de plaatselijke leiding. Het rapport stelt: “Op dit moment kunnen niet-theologen voorgaan en sacramenten bedienen bij een pioniersplek”. Er is wel bereidheid tot meer supervisie en basale theologische scholing.

Vreemd genoeg wordt de positie van kerkelijk werkers (deze hebben een HBO-opleiding) nauwelijks besproken in de nota, maar wordt wel een nieuwe functie, die van pastor, geïntroduceerd. Deze zou (waarschijnlijk plaatselijk) dezelfde bevoegdheden krijgen als een predikant, maar aan een tweejarige parttime opleiding theologie op HBO-niveau (dus geen volledige HBO-opleiding) voldoende hebben. Dit verklaart mogelijk waarom onder de tegenstanders zowel kerkelijk-werkers als predikanten waren. Er wordt dan immers niet eerst gebruik gemaakt van de professionals die er al zijn. Maar ook als dat wel was gedaan, zouden met name de gevestigde ambtsdragers hun bezwaren hebben gehad, en dan vooral over het hoofdstuk “ambten en sacramenten”. Eén van de vragen die nadrukkelijk werd gesteld en besproken, was namelijk “hoeveel opleiding is nodig voordat iemand doop en avondmaal mag bedienen?”

Ik moest wel even glimlachen toen een predikant, die blijkbaar alles bij het oude wilde laten, deed of er geen sprake kon zijn van een zekere belangenverstrengeling. Verontrustend in zijn ogen zal vooral geweest zijn dat uit onderzoek bleek dat 75% van de deelnemers aan een “nieuwe kerkplek” een predikant niet noodzakelijk vond, terwijl een net zo groot percentage doop en avondmaal juist wel essentieel vond voor hun kerk-zijn. Dat laatste staat dan ook op de tweede plaats van wat een zelfstandige kerkplek volgens de auteurs zou moeten kunnen bieden.

Bezwaren

Hoewel ook na 22 juni nog gewacht moest worden op verdere uitwerking van het voorstel “om de kerngemeente vorm te geven als buitengewone gemeente” (Dr. De Reuver) en op een notitie van de dienstenorganisatie over de betekenis van de nieuwe ontwikkelingen voor de ambtsvisie, zagen sommigen de bui al hangen. Reeds vóór de bespreking in de synode waren reacties binnengekomen, als:

  • Er dreigt een verzameling van personen te ontstaan naast de predikant, wat de duidelijkheid niet ten goede komt (zoals kerkelijk werkers en pastors). Waarom niet een ouderling met speciale opdracht?
  • met een korte opleiding zullen… bijbelverhalen vooral dogmatische praatjes [opleveren]
  • is dit het begin van het einde van de academisch opgeleide predikant?

De eerste spreker leek niet te beseffen dat “kerkelijk werker” geen nieuw verschijnsel is, maar reeds, zoals hij zelf voorstelde, een ouderling met een speciale opdracht. De andere twee bezwaren komen sterk overeen met een ingezonden stuk van Ad van Nieuwpoort naar Trouw, 26 april 2019, eveneens voorafgaand aan de synode.

Onder de noemer “HBO-dominee” beschrijft Ad in één adem zowel de kerkelijk werkers als de voorgestelde pastors met hun afgeslankte HBO-opleiding. Er dreigt volgens hem een wissel om te gaan. Die beeldspraak suggereert dat het vanaf dat moment alleen nog maar de verkeerde kant op kan gaan met de kerk. Dit is ongetwijfeld een bewuste chargering, dus daarop zal ik hier verder niet ingaan. Ook gaat het mij hier niet om zijn term “oppervlakkig zondagschoolgeloof”, waarvoor hij al snel zijn excuses aanbood. Maar ik heb wel andere kanttekeningen.

Tien redenen om de hakken niet in het zand te zetten

  1. Bezinning op het ambt. Ook in deze discussie zijn de argumenten aan beide zijden helaas weer niet van theologische aard. Ik maak dit in mijn eigen kerkgenootschap, de anglicaanse kerk, ook vaak mee. Er wordt dan vooral geschermd met praktische en historische gegevens, zoals het eeuwenoude ambt, oftewel de tradities van de kerk. Het is goed om nieuwe ideeën aan de tradities te toetsen, maar ook om ze theologisch te onderzoeken.Kan het herderschap en het leraarschap bijvoorbeeld wel voorbehouden zijn aan één ambtsdrager per gemeente? Het Nieuwe Testament waarschuwt wel dat we niet allen leraar moeten willen zijn, maar Paulus schrijft ook in zijn brief aan de Hebreeën: Werkelijk, u had toch inmiddels allemaal leraar moeten zijn” (Hebr. 5:12, NBG). Ook lijkt het mij geen luxe om te onderzoeken in hoeverre het merkwaardige rooms-katholieke onderscheid tussen geestelijken en leken van invloed is op de manier waarop in de Protestantse kerk gesproken wordt over de ambten.
    Overigens is het interessant[1] dat zelfs de opstellers van de nota in het begin de fout maken (later gecorrigeerd) om kerkelijk werkers als “nadeel” te noemen (p. 50) vanwege de theologische verkenning die dan nodig zou zijn! Blijkbaar wilde men die verkenning dus inderdaad, koste wat kost, uit de weg gaan.
  2. Volgens Ad gaat het daarin vooral om het herkennen van de eigen grenzen. Dat vraagt om het overzien van het psychologische veld op academisch niveau. Echter, in mijn HBO-opleiding leerden we ook welke gevallen we niet zelf moesten proberen op te lossen. En in de praktijk zie ik ook dat meer theoretische bagage op dit gebied lang niet altijd leidt tot een goede aanpak van bijvoorbeeld conflictsituaties. Integendeel, die kennis kan juist verleiden om meer te interveniëren. Ook wordt dan soms verzuimd in te grijpen wanneer het wel kan en moet (risicomijdend gedrag).Ad heeft zijn visie later bijgesteld: “Als het gaat om de psychologie is het misschien inderdaad wel zo, bij nader inzien, dat een HBO-theoloog daarin beter is onderlegd.” Maar toen was het kwaad al geschied.
    Bovendien, om daaruit te concluderen dat de universitaire opleiding dan verbeterd moet worden, zodat predikanten dat ook nog even kunnen meenemen, is net zoiets als goede sier maken met stikstof-reductie, terwijl de compensatie nog moet plaatsvinden, een strategie die zoals bekend door de rechter is verboden.
    Het gaat er m.i. ook teveel vanuit dat een predikant alles kan en moet kunnen. Zo niet, dan “volgt dat nog”. Vanuit welke middelen? En wordt de druk op de vaak toch al overbelaste predikant dan niet nog groter? Waarom niet erkennen dat iedereen in het huis van God zo zijn eigen talenten, gaven en ontwikkelingspad heeft ontvangen en dat de verschillende soorten “ouderlingen” elkaar daardoor mooi kunnen aanvullen? Maar Ad had eerder al aangegeven de kwestie van de psychologie niet het belangrijkste struikelblok te vinden.
  3. Leraarschap. Dit is bij hem nog belangrijker. Het is gebaat bij kennis van Hebreeuws en Grieks. Dat is waar, maar die kennis is bij menig predikant na enkele jaren al behoorlijk weggezakt. Je gebruikt er vaak maar kleine stukjes van. Terecht beweert Ad niet dat je zonder deze kennis niets zinnigs zou kunnen zeggen over de teksten. Hij beweert alleen dat je er niet geloofwaardig iets zinnigs over zou kunnen zeggen. Die geloofwaardigheid zit hem dan blijkbaar in het feit dat je alleen zelfstandig tot de kern zou kunnen komen. Dat is echter wel een behoorlijke ontkenning van het feit dat je samen kerk bent en constant van elkaar leert. Dan zou je eigenlijk ook niet meer in een bepaalde traditie kunnen staan. Het is de vraag of mensen werkelijk van ons verlangen dat al onze kennis uit de eerste hand is, of zelfs maar door ons geverifieerd kan worden. Natuurlijk zullen er altijd kenners nodig zijn, maar daar wordt ook helemaal niet aan getornd.
  4. Het priesterschap van alle gelovigen. Jeremia profeteerde al: “Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: ‘Leer de HEER kennen’ want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al” (Jer. 31:34, NBV). De wet in je hart hebben (zie vers 33) blijft de kern van het nieuwe verbond. Dat het maar gedeeltelijk is vervuld tijdens Pinksteren, en dat we als kerk altijd onderweg zijn, neemt niet weg dat het ons streven blijft dat iedereen een volwaardig persoonlijk geloof ontwikkelt. In de Bijbel betekent het woord “kennis” overigens veel meer dan “informatie”. Er zijn ondertonen van intieme relaties en wijsheid.
    Maar het geloof in kwestie moet ook rationeel zijn. Niet alleen de predikant moet moeilijke vragen kunnen beantwoorden. Petrus schrijft: “Wees altijd bereid verantwoording af te leggen van de verwachting waaruit u leeft, als daarom gevraagd wordt” (1 Petr. 3:15-17). Dit geldt dus zelfs voor alle gelovigen! Maar als het beantwoorden van die vragen in onze tijd alleen “geloofwaardig” zou kunnen gebeuren door iemand die Grieks en Hebreeuws beheerst, dan is deze strijd al bij voorbaat verloren. Dan komen we weer in een afhankelijke situatie terecht, waaruit de reformatoren ons nu juist wilden verlossen door middel van Bijbelvertalingen in de landstaal.
  5. Volgens de oude formulieren is één van de taken van ouderlingen “acht geven op de lering en wandel van de predikanten”. Daartoe moeten ook zij aan “gedurig schriftonderzoek” doen. Maar hoe kunnen zij die controlerende taak vervullen als de juiste schriftuitleg alleen mogelijk is met kennis van de grondtalen? En wat moeten we dan met het voorbeeld van de christenen in Berea, die zelfs allen dagelijks (!) de schriften nagingen “of al deze dingen alzo waren”? Dat deze christenen dan niet alles konden terugvinden (bijvoorbeeld dat ze niet meer besneden hoefden te worden) doet hier niets aan af. De grote lijnen van het nieuwe verbond tekenden zich ook al in het oude verbond af. Als je die maar kunt aanwijzen en daar anderen over kunt vertellen!
  6. Cultuur en persoonlijke ontwikkeling. De rol van studie bij het interpreteren van de schriften is groot, maar kan ook worden overschat. Hoe komt het anders dat zoveel academici ondanks hun graden tot zulke verschillende conclusies komen, met name in de niet-exacte wetenschappen? Dit betreft niet alleen dogma’s, maar zelfs essentiële zaken zoals “wat is liefde?” en “wat is vrijheid?” en “hoe verhoudt geloof in God zich tot geloof in de mens?” Wij beseffen onvoldoende hoe onze kijk op de wereld, maar ook op de Bijbel, wordt bepaald door de cultuur waarin we zijn opgegroeid en de positieve en negatieve ervaringen die we daarbinnen hebben gehad. Opeens kan een Bijbelverhaal gaan resoneren, en dan zien we ook alles in een nieuw licht. Ook Ad van Nieuwpoort heeft een dergelijke ervaring gehad en zou dit moeten begrijpen. Op het ene moment strookten de verhalen die hij in de kerk hoorde niet met wat hij op maandag om zich heen zag gebeuren. Later gebeurde er iets waardoor hij opeens kon zeggen dat de Bijbelverhalen “een nieuw licht kunnen werpen op ons leven van vandaag”. Zulke paradigma-wijzigingen zijn helaas niet af te dwingen.
  7. Het is waar dat de vragen die op ons als voorgangers afkomen, steeds complexer worden en dat de kennis van de Bijbel bij de bevolking enorm is afgenomen. Ook heeft de kerk bij velen afgedaan. Daar staat tegenover dat de mogelijkheden om die kennis te verkrijgen juist enorm zijn toegenomen. Door online meerdere Bijbelvertalingen, woordenboeken en studies te raadplegen, kun je jezelf tegenwoordig veel beter behoeden voor overhaaste dogmatische conclusies dan vroeger. Je moet al behoorlijk eigenwijs zijn om alleen fundamentalistische bronnen te gebruiken. Iemand die echt gemotiveerd is, kan dus zelf veel uitzoeken. Misschien moeten predikanten en andere voorgangers daarom wel veel meer wegwijzers worden dan alle kennis in hapklare brokken te blijven aanbieden.Daarvoor is wel een bepaald vertrouwen nodig in jezelf, je mede-ambtsdragers en de gemeenteleden en belangstellenden. Dat is wellicht moeilijk in een kerk die nog niet zo lang geleden de geneigdheid van de mens tot alle kwaad vrij letterlijk nam, in de zin dat er ook weinig goeds van te verwachten was. Maar we leven nu eenmaal in een tijd waarin het woord van de dominee (ook al is er een grondige studie aan voorafgegaan) niet meer hetzelfde gezag heeft. Dat is ook wel begrijpelijk en niet alleen maar slecht. Men zou kunnen beginnen met vertrouwen uit te spreken in de eigen bijna-collega’s, de kerkelijk werkers.[2]
  8. De behoudende vleugel ging, voor zover ik heb kunnen vaststellen, nauwelijks in op de aanwezige financiële en maatschappelijke uitdagingen. Men gaf vooral aan wat in hun ogen ongewenst was. Misschien geloofde men ook wel dat juist het niet-veranderen de oplossing zou bieden. In mijn ervaring is echter bij de meeste nieuwe uitdagingen in het leven flexibiliteit geboden, en dat geldt ook voor organisaties. Iemand gaf als excuus dat de omvang van de problemen nog niet duidelijk was aangeven. Maar, de ambtelijke bureaucratie van de meeste kerkgenootschappen kennende, zal het mogelijk te laat zijn als de omvang van de problemen eerst nog duidelijker gemaakt moet worden. Het momentum kan dan ook verdwenen zijn.
  9. Angst als onbewuste drijfveer. De Vlaamse psychiater Damiaan Denys zei in een recente uitzending van VPRO Tegenlicht: “Wij creëren de wereld vanuit angst”. Vervolgens zijn we geneigd meer controle te willen uitoefenen. Behalve dat dit vaak helemaal niet lukt, ontneemt het ook een deel van onze en andermans vrijheid. Denk aan alle camera’s en bevoegdheden van inlichtingendiensten. Maar omdat onze emoties worden bepaald door de mate waarin we controle menen te hebben, grijpen we toch in of proberen we juist bepaalde dingen tegen te houden. Om dat voor onszelf te rechtvaardigen, overdrijven we ook graag. Ik had gehoopt dat de kerk zich minder zou laten leiden door angst en controle, en meer door vertrouwen en verbeelding. Een uitdrukking als “de dominee in de uitverkoop”3 appelleert aan angst, en is daarom nogal teleurstellend.
  10. Pastoraal effect. Ik geloof niet dat de bezwaren tegen de plannen voortkwamen uit pastorale ongevoeligheid, onbekwaamheid of kwaadwillendheid. Toch zal zo’n vorm van onbedoelde bangmakerij haar uitwerking, zowel op collega’s als op gemeenteleden, niet hebben gemist. Eerlijk gezegd heb ik daar zelfs als buitenstaander last van gehad. Ik kon bepaalde soorten preken, waar ik vroeger met veel plezier naar luisterde en een voorbeeld aan nam, opeens niet meer zo goed verteren nu ik wist dat er een soort patent zat op deze bevrijdende boodschappen. Waar was opeens de predikant gebleven die aan de UvA ging studeren, “want daar was het een heerlijke vrijgevochten bende”? Was hij dezelfde die had gezegd: “Het is echt geen ingewikkelde boodschap, die ik heb. De kern is om mensen eraan te herinneren wat van belang is. Dus even terug naar waar je vandaan komt. En naar de motivatie waarom je ook al weer voor je vak hebt gekozen, vóór omzet en reputatie je leven gingen bepalen”?

Nu voelde ik me zelf genoodzaakt “om in mijn rol vanaf de zijlijn… een spiegel voor te houden en te vragen waar het nou écht om ging”. Om de boodschap of om het medium? Merk op dat ik niemand persoonlijk iets kwalijk neem. We zijn maar mensen. Zoals gezegd zijn we allen in hoge mate bepaald door onze omgeving en onze, vaak onbewuste gevoelens. Dat zal ongetwijfeld ook voor Ad en voor mijzelf gelden. Maar het is wel goed als we ons daar langzaam van bewust worden. “Blust de geest niet uit”, schrijft Paulus aan de Efeziërs. Soms betekent dat dat we open moeten staan voor vernieuwing. Dat is immers een nooit afgerond proces.

——

Jacob Theunisz is Licensed Lay Minister (Reader) in de Church of England.
Hij heeft een Bachelor Theologie met Grieks en Hebreeuws in het vakkenpakket.

——

Bronnen:

Voetnoten:

[1] Ook is het interessant om een amendement te zien waarbij het minimale aantal ambtsdragers “om technische redenen” van 3 naar 4 gaat als er wel een predikant aanwezig is. Hier wordt niet onderkend dat zowel predikant, kerkelijk werker als pastor, historisch gezien allen ouderlingen met een bijzondere opdracht zouden zijn geweest. Wie precies, op enig moment, Woord en Sacrament “invult” zou dus juist voor het aantal ambtsdragers geen verschil moeten maken.

[2] Het heeft mij bijvoorbeeld verbaasd dat kerkelijk werkers niet standaard een preekconsent ontvangen. De meer dan 10.000 vrijwillige en onbetaalde Readers in de Church of England, die een soortgelijke (misschien iets langere) opleiding kennen als nu voorgesteld voor de “pastors” in de PKN, hebben dit standaard al wel.

[3] In een eerder artikel in Trouw (13-5-2017) laat Ad van Nieuwpoort optekenen dat hij “zelf niet zo houdt van het woord dominee. De term doet hem teveel denken aan opgeheven wijsvingers, aan moraalridders die zeggen hoe je leven moet. Liever noemt hij zichzelf predikant, maar hij voelt zichzelf vooral verhalenverteller”. In de context van de “uitverkoop” komt het woord “dominee” wel weer tevoorschijn. Hier lijkt het te onderstrepen hoe ongepast het is wat hem nu dreigt te overkomen.